Lief nichtje (2)

Lief nichtje,

Gisteren vroeg je me of mijn hoofd altijd zo heeft gewerkt. Met al die wind erin. Met al die storm. Je moest een beetje giechelen toen ik het vergeleek met die regenbui van laatst. Toen regenden het zo hard dat onze regenjassen weg dreigden te blazen. We ploeterden over het zebrapad. Je klampte je vast aan mijn hand en kneep er stevig in.

Met grote ogen vroeg je: “Waait het echt zo hard in jouw hoofd?”. Ja liefje, zo hard waait het in mijn hoofd. Zo lang als ik me kan herinneren. Het waait er ’s nachts en als ik wakker word. Het waait er als ik op mijn werk ben en met vrienden in de stad. Het waait er in het vliegtuig, tijdens de wandeling en in de auto.

Soms is het een licht briesje. Zoals in de zomer, als we in Frankrijk aan het strand zitten. Terwijl we kijken naar de zonsondergang zitten we naast elkaar met een ijsje, gewikkeld in een handdoek. “Alsof iemand in je gezicht blaast,” zeg je dan altijd, “zachtjes maar toch ook hard.” Die briesjes zijn fijn. Als ik ze in mijn hoofd voel, voelt het als suikerspin.

Soms is het stevige wind. Zoals ‘s ochtends op de fiets naar school. Na twintig minuten hard trappen, stappen we dan het schoolplein op met rode wangen en een kloppend hart. Je vindt dat nooit zo fijn. Dan vertel je me dat je gezicht zo zwaar voelt, en je wangen nat. Alsof de wereld de tranen uit je ogen wilt waaien, ook al was je niet verdrietig. Die stevige wind is moeilijk. Dan zet ik me schrap. Ik houd mijn adem in.

Soms is het echte storm. Zoals toen we in die regenbui liepen. Op deze dagen maakt het niet uit hoe goed ik me voorbereid. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en zet mijn nagels in mijn handen. Mijn huid brandt en om de zoveel seconden snijdt de wind mijn ademhaling compleet af. Als ik me verzet, wordt het erger. Dan heeft de wind iets om weg te blazen. Het beste laat ik me dan gewoon meevliegen. Wacht ik totdat ik weer land.

In alle soorten wind is het fijn om samen te lopen – of om het er even over te hebben. Zoals gisteren met jou. Voordat ik naar huis ging, trok je me nog even naar je toe. Je had hard nagedacht, ik zag het aan je gezicht. Druk zoog je aan je duim, zacht aaide ik je over je haren. Na een paar seconden keek je naar me op en zei je met glinsterend ogen: “Waarom zetten we dan niet gewoon een raampje open? Dan kan de storm eruit en de zon erin.”

Wat ben je wijs, liefje. Dankjewel.

Anne

Meer ervaringsverhalen